Richten: Het vertrekpunt van het onderzoek was de aflevering School en kinderspelen van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Dit onderzoek wilde hieraan nog een sociolinguïstische dimensie aan toevoegen. Er werden reeds onderzoeken gedaan naar dit onderwerp maar zeer lokaal en nooit in een grotere regio. Dit onderzoek wilde hier verder op bouwen. Via dit onderzoek wou men te weten komen hoe het zit met de dialectkennis en het dialectgebruik in verschillende regio's in West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. Daarnaast wou men ook weten welke rol sociale variabelen (leeftijd, geslacht, opleiding) hierin spelen.
Plannen: Er werd gekozen voor een interviewmethode: de mondelinge enquête. Voordeel hierbij is dat de interviewer meteen kan bijsturen of vragen kan stellen. Er werd gewerkt met een schijnbaretijdmethode, dit wil zeggen dat er wordt van uitgegaan dat iedere informant een bepaald taalgebruik heeft dat niet veel meer geëvolueerd is sinds zijn adolescentie. 626 scholieren uit middelbare scholen en 150 studenten hebben elk vier informanten anoniem geïnterviewd uit de vier volgende leeftijdscategorieën: 15 tot 25 jaar; 26 tot 45 jaar; 46 tot 65 jaar; ouder dan 65 jaar.
Verzamelen: Elke interviewer kreeg een enquête mee met de bijbehorende afbeeldingen van de op te vragen benamingen voor kinderspelen. Er werden in totaal 3104 mondelinge enquêtes afgenomen. De date werden grondig nagekeken.
Analyseren en concluderen: De sociale variabelen spelen wel degelijk een rol in de dialectkennis en het dialectgebruik.
- Leeftijd: hoe ouder een informant is, hoe hoger hij scoort op dialectgebruik en dialectkennis
- Geslacht: mannen scoren hoger op actief dialectgebruik dan vrouwen, bij passief dialectkennis is er geen beduidend verschil gevonden
- Opleiding: hoe opgeleiden spreken minder dialect en geven het minder door aan hun kinderen dan lager geschoolden
Rapporteren en presenteren: De resultaten van het onderzoek werden gepresenteerd in een artikel en in een onderzoeksrapport en verspreid via de media.